De onderwerpen van zijn foto’s verzamelt Godecharle tijdens wandelingen. Hij noemt zijn tochten door bossen en natuur ‘walkabouts’, naar het overgangsritueel van de Aboriginals in Australië waarbij een parcours van soms meer dan 1.600 kilometer wordt afgelegd. Behalve uiteraard overleven en in afzondering rondzwerven, staan in deze ritus reflecteren en zelfontdekking centraal, samen met het leren navigeren van de natuur.
Godecharle ervaart zijn excursies te voet naar plekken met een mooie visuele dramatiek als iets gelijkaardigs. Rustig en zeer aandachtig rondkijken vindt de kunstenaar een luxe die schuilt in een opzettelijke vertraging. Het laat hem toe om, ook letterlijk,even weg te lopen van het alsmaar accelereren van de wereld.
Godecharles beelden zijn alleen maar fotografisch te noemen omdat ze tot stand zijn gekomen via een fototoestel. Hij is heel bewust afgestapt van zijn eerdere carrière als toegepaste fotograaf. Tijdens zijn vlucht van technische hoogstandjes die begin 2000 in een spagaat kwamen te staan tussen digitale en analoge fotografie, kwam hij aanvankelijk terecht bij een beperkte camera die onaffe beelden produceert. De limieten van dit analoge toestel openden een creatieve deur voor elke fotograaftechnische die ze sloten, waardoor de kunstenaar kon inzoomen op zijn eigen manier van kijken.
Vandaag wisselt hij af tussen digitale en analoge camera’s en gebruikt hij zijn computer als donkere kamer. Films, soms met foto’s van dertig jaar eerder, worden ingescand en vergroot, digitale beelden worden kleurloos gemaakt. Steeds vaker grijpt hij in op het beeld om een bepaalde zeggingskracht te versterken als een donkere echo. De abstractie is definitief zijn werk ingeslopen, een evolutie die hij zelf aanduidt als een afscheid van de fotografie.
Om tot zijn specifieke beeldtaal te komen heeft Godecharle dus eerst de studio moeten inruilen voor wandelschoenen en een onbeduidende camera. Hij gaat op zoek naar signalen in de natuur die door menselijke inmenging zijn achtergebleven. Details die de sfeer van de natuurscène in kwestie weten samen te vatten. Hij raapt steentjes op en steekt en route kleine takjes in zijn zakken. Het minimale moet niet onderdoen voor het weidse landschap. Bovendien blijken kleinigheden en het grotere plaatje op een bepaalde manier spiegels van elkaar. Ze worden bewust samengebracht in hetzelfde beeld, maar vinden hun eigenheid in de afstand van waarop de toeschouwer het geheel bekijkt.
Jean Godecharle collects his subjects during hikes. He calls his trips through woodlands and nature “walkabouts”, after the rite of passage of the Aborigines in Australia, during which they sometimes travel more than 1,600 kilometres. Apart from, of course, surviving and wandering in isolation, this rite focuses on reflection and self-discovery, along with learning how to navigate nature. Godecharle experiences his excursions on foot to places with a beautiful visual drama as something similar. The opportunity to look around quietly and attentively is a luxury for the artist that is hidden in a deliberate act of slowing down. It allows him, literally, to run away from the ever-accelerating world.
Godecharle’s images can only be called photographic because they were made using a camera. He very consciously abandoned his earlier career as an applied photographer. During his flight from technological feats that culminated in a dilemma between digital and analogue photography in the early 2000s, he initially ended up with a limited camera that produces unfinished images. The constraints of this particular analogue device opened a creative door for every high tech one they closed, allowing the artist to focus on his own style of looking.
tekst: Yasmin Van 'tveld